Dat beeld, van die vader, op de dansvloer. Dat is echt
gebeurd.
Vader, mijn vader: heel lang in de jaren vijftig blijven
steken. Hoed, lange regenjas van een soort ondefinieerbaar beige, tamelijk
strenge blik, altijd in pak en tot overmaat van ramp: een zelfgestrikt strikje.
Kortom, ik werd op de lagere school al een beetje gepest om mezelf, maar nog
eens extra om m’n vader. Ik smeekte hem om op ouderavonden dat stomme strikje
af te laten. No way.
En dat exemplaar, dat op straat al de aandacht trok,
stond dus echt, ongelogen, op de dansvloer… en dat was niet de bedoeling. Ten
minste, niet de mijne.
Het was ergens jaren 80. Ik was 15 en had mijn eerste
vakantiebaantje gehad (dankzij hem, dat wel), bij de manifestatie ‘Japan in
Rotterdam’. Een vakantiecollega van 16 nodigde me uit voor een feest van haar
school, waarvoor studentenclub Bikini was afgehuurd. Retestoer en spannend. Mijn ouders brachten mij gezamenlijk met de auto. Niet echt stoer, zo’n zware delegatie. Met veel pijn en moeite had ik het tijdstip
van ophalen op half één weten te krijgen. En dat ik dan heus, echt waar, ik
zweer het, buiten zou staan. Dus alsjeblieft: NIET BINNENKOMEN!
Misschien was het een zegen dat het een feest was van een
andere school dan de mijne… Het zal
vast vijf voor twaalf geweest zijn, beslist niet later en daar stond hij:
midden op de dampende dansvloer… met onbestemd beige regenjas, hoed op,
strikje, woeste blik en driftig gebarend dat ik NU! HIER! MOEST! KOMEN! Ik weet
niet precies hoeveel gaten in de grond ik wenste, minimaal twee… en dat liedje, dat er toen nog niet was: evacuate the dancefloor. Nog
voor de uitgang begon de gereformeerde tirade: dat ik nooit, maar dan ook nooit
meer een voet in zo’n tent mocht zetten. Dat het Sodom en Gomorra was
daarbinnen… Ze draaiden net een slijpliedje.